Antroposofie en Kunst / Loek Dullaart
OverzichtUit de inhoud:
Het realisme in de schilderkunst was rond 1850 tot een hoogtepunt gekomen en eindigde door de komst van de fotografie: het was niet langer nodig de werkelijkheid uit te beelden, want de fotografie kon dat gemakkelijker en nauwkeuriger dan de schilderkunst. Men zocht naar iets nieuws en zo ontstonden er nieuwe stromingen in de schilderkunst. Turner al, beeldde de waterdampen boven zee en de wolkvorming door een locomotief uit als tere etherische taferelen. Rond 1880 verschijnen de impressionisten en geven hun persoonlijke impressie van de werkelijkheid weer. Zij gaan de weg naar buiten en ontmoeten in de wereld het spel van kleuren en vormen, dat verandert in de loop van een dag, in de loop van het jaar. De beelden van waterlelies in een vijver in allerlei weersomstandigheden en stemmingen, door Claude Monet, zijn daar prachtige voorbeelden van.
De expressionisten gaan de weg naar binnen, dat wil zeggen: zij zijn zich bewust van zielenprocessen en drukken die uit. De werkelijkheid, de natuur, maar meestal ook de mensenwereld, krijgt daardoor zijn kleur en signatuur. Vaak worden de mensen heel karakteristiek uitgebeeld, soms zelfs wat karikaturaal neergezet. Landschappen, huizen, straten worden krachtig gekleurd en sterk gevormd, details werden weggelaten.
Maar vanaf 1900 komen er heel nieuwe impulsen, die leiden tot een volkomen andere benadering van de werkelijkheid, alsof men een doorblik krijgt naar een spirituele wereld. Deze ontwikkeling is goed te illustreren met het beeld van het geopende venster. Heel veel schilders schilderen vóór 1900 een gesloten venster, een venster waarachter vaak niets te zien of te onderscheiden valt. Na 1900 schilderen vele schilders geopende ramen, waarachter nieuwe werelden zich openen. Het is alsof de blik wordt geopend op een nieuwe wereld die daarvóór nog niet zichtbaar was.
Rudolf Steiners grootste streven is steeds geweest om een brug te bouwen tussen de wereld van de geest en de aardse werkelijkheid. Als kind al zag hij gestorvenen en elementenwezens en merkte hij dat anderen die niet zagen. In zijn middelbare schooltijd vond hij de wiskunde als eerste gebied waar iets van die verbinding met een onzichtbare wereld beleefbaar was. Het gaf hem een groot geluksgevoel. In de filosofie vond hij een verdere mogelijkheid om toegang te vinden tot de geestwereld, door via het denken op te stijgen in een gebied waar het denken ophoudt lichaamsgebonden te zijn.
Als uitvoerend kunstenaar zet Rudolf Steiner zich uiteen met alle aspecten van de zeven kunstvormen. Het Goetheanum zou, als architectonische schepping, met zijn beeldhouwkunst en schilderkunst de plastische omhulling moeten vormen voor alle muzische kunsten, die daarin zouden plaatsvinden: poëzie, dans (eurythmie), muziek en toneel (mysteriedrama). Alle kunsten zouden zo samenwerken om de nieuwe geesteswetenschap op aarde te brengen. Rudolf Steiner zelf beoefent al deze kunstvormen en geeft aanwijzingen aan kunstenaars om ze verder te ontwikkelen. Wat hij hierbij lijkt na te streven, is het toewerken naar een totaalkunstwerk, waarbij de geestrealiteit zich in aardse vormen kleedt.
Het meest bijzondere van de antroposofische kunstimpuls is de visie op de drieledigheid van de mens en de maatschappij en de centrale rol van de kunst in de ontwikkeling van mens en mensheid. Met zijn denken verbindt de mens zich met de wereld van de gedachten en de verstandskrachten (de wetenschap). Maar als hij daarvoor de openheid heeft kan hij zich via het denken ook verbinden met de geestwereld (de wijsheid).
Via zijn willen en zijn handelen verbindt de mens zich met de aardse realiteit. Met zijn handen werkt hij in en aan de wereld, hij vormt daarbij aardse materie om en doordringt levensprocessen met zijn geestkracht. De mens omringt zich met materialen uit de levende natuur, maar meer en meer vooral ook uit de dode natuur, uit de onder-natuur van electriciteit, magnetisme, media, internet.
Met zijn voelen kan hij deze beide uitersten verbinden. Er ontstaat een derde gebied tussen de beide andere in, het gebied van de ziel, van het hart, van de kunst. Om van de gedachten naar de realiteit te komen zijn beelden nodig. De taal van de kunst, van kleuren en vormen, van muziek, gedichten en dans, vormt de brug van de geestideeën naar de aardse materiële vormenwereld. Als men zich bewust bezighoudt met de mogelijkheden van dit middengebied kunnen via deze brug geestideeën werkelijkheid worden, kunnen goden weer op aarde werkzaam zijn en kunnen mensen de spirituele essenties weer vinden.
Zo bezien kan de kunst nooit een randgebied van de werkelijkheid worden, niet worden opgeborgen in musea of concertzalen en geweerd worden uit huizen, werkplekken of scholen. Kunst behoort centraal te staan in de wereld, middenin de samenleving. Het is immers het meest belangrijke gebied wat er is, het midden van alles, de verbinding tussen alles en iedereen. Kunst is de essentie van ons bestaan en vormt de brug tussen geest en materie. Kunst is het voertuig waarmee nieuwe gedachten op aarde komen. Kunst is geen luxe, kunst is als dagelijks brood. Geen vooruitgang, geen toekomst of ontwikkeling zonder kunst!